In 2021 schreef Jos van der Lans in opdracht van het LSA het pamflet Het dogma aanbesteden … en waarom wij het in het sociaal domein achter ons moeten laten. Het was een van de eerste uitgewerkte kritieken waarin op een systematische manier de destructieve effecten van het aanbesteden in kaart werden gebracht. Maar als antwoord op de vraag wat dan het alternatief voor het aanbesteden zou kunnen zijn, gaf Van der Lans op het einde van zijn betoog slechts een ruwe schets. Reden voor Movisie om hem uit te dagen zijn visie op een alternatieve wijze van sturen uit te werken. Dit essay is daarvan het resultaat.
Zijn remedie is eigenlijk verrassend simpel: zorg dat er geen sprake is van een markt. Aanbesteden is nodig wanneer er sprake is van een overheidsopdracht in een markt met meerdere aanbieders. Die aanbieders moet allebei de mogelijkheid krijgen om de opdracht voor een overheidsorganisatie uit te voeren. Maar wat nou als het startpunt niet gericht is op de aanbieders? Hoe ga je te werk als het gaat om bewoners, de sociale infrastructuur, gemeenschapsvorming binnen een wijk, buurt of dorp? Dan is het geld dat daarvoor beschikbaar komt een investering in de unieke situatie in een specifieke lokale context. Daarin spelen bewoners een hoofdrol. Zij vormen geen markt, maar een gemeenschap, die publieke waarden voortbrengt. En dat doen ze ook nog eens op hun eigen manier. In het maken van die gemeenschapskracht en publieke waarde kunnen zij door de overheid gesubsidieerd worden zonder dat daarvoor het instrument ‘aanbesteden’ van de plank getrokken hoeft te worden. “Maar”, zo zegt van der Lans, “daarmee ben je er nog niet. Daarmee ontstaat de verplichting om bestuurlijke instrumenten te ontwikkelen die durven te rekenen met de unieke situatie van elk gebied. Die instrumenten moeten ontwikkeld worden op basis van kennis van de lokale contexten.” In het essay geeft Van der Lans vier ‘bouwstenen’, waarop de subsidiëring van gemeenten vorm kan krijgen.
Aansluitend op het werk van de Amerikaanse sociologen Ray Oldenburg (Third places) en Eric Klinenberg (Palaces for the People) benadrukt Van der Lans hoe belangrijk ontmoetingsplekken zijn voor gemeenschappen. Door de macht van het geld en de logica van het vastgoed zijn die plekken onder druk komen te staan. Van der Lans pleit voor hernieuwde sociologische verbeeldingskracht op dit terrein. Geen wijkbeleid zonder visie op de publieke plekken waar bewoners zich kunnen organiseren. Geen participatiesamenleving zonder een wijkgericht zicht op de plekken waar mensen het gemeenschappelijke kunnen realiseren. Dat is de fysieke basis.
Over burgerparticipatie is inmiddels een bibliotheek vol geschreven. Het daadwerkelijk realiseren is in handen van incidenten, projecten, toeval en uiteindelijk bestuurlijke onwil. In het essay heeft Van der Lans het over het systematisch realiseren van die voorwaarden op basis waarvan mensen publieke verantwoordelijkheid kunnen nemen. Niet in de vorm dat ze de macht zouden moeten grijpen. Maar wel op een manier zodat ze bepalend en sturend kunnen zijn als het gaat om de toekomst van hun eigen leefomgeving. En, dat niet alleen. Ook op een manier zodat ze kunnen werken aan het realiseren van publieke waarden als duurzaamheid, inclusie, veiligheid, zorgzaamheid. Buurtrechten kunnen daarbij helpen. Het gaat volgens hem vooral over het realiseren van een sociale infrastructuur waarin deze vorm van zeggenschap zich kan ontwikkelen.
De kracht van sociale professionals ligt vooral in het vermogen om het dagelijkse leven van mensen weer draaglijk te maken, weer glans te geven, van perspectief te voorzien. Dat is een opgave waarin ze niet alleen kunnen varen op hun professionele competenties maar in hoge mate afhankelijk zijn van meewerkende anderen. Dat vereist anders werken. Professionals moeten beter op de hoogte zijn de een context per wijk en buurt en de daarin functionerende netwerken (ook met bewoners en initiatiefgroepen). Daardoor zijn ze veel beter in staat om sociale hulpbronnen te mobiliseren.
We weten eigenlijk heel veel van buurten en wijken. Wat nodig is, is een manier van denken en kijken naar die cijfers waardoor ze betekenis kunnen krijgen voor het praktisch handelen. Van bewoners én van professionele krachten. Daarvoor moeten we naar buurten en wijken gaan kijken als sociale ecosystemen. Dat wil zeggen: als systemen waarin de levende krachten met elkaar verbonden zijn. Waar afhankelijkheden en steunsystemen aanwezig zijn. Van der Lans pleit ervoor om een sociaalecologische benadering te ontwikkelen waarin statistieken, antropologische en sociologische waarnemingen elkaar aanvullen en versterken. Het is een benadering waarin kennis en ervaring samenkomen. Daarvoor is een methode nodig. Buurtberaden over toekomstagenda’s kunnen zo’n methode zijn.
Ontsnappen aan aanbesteden is, zo maakt Van der Lans duidelijk, niet een kwestie van drukken op de reset knop. Het is een proces van lange adem. De voorwaarden voor een effectieve gebiedsgerichte sturing van het sociaal domein zijn nog lang niet gerealiseerd. Er moet nog veel voor- en denkwerk gedaan worden. Voor gemeenten ziet Van der Lans een regisserende en kaderstellende rol. In zijn epiloog geeft Van der Lans een eerste aanzet over hoe gemeenten daarbij te werk moeten gaan. Daarbij gaat het onder meer om het vaststellen van heldere politieke uitgangspunten en kaders, het vergaren van relevante wijkkennis, het met bewoners en professionals opstellen van wijktoekomstagenda’s, het investeren in faciliterend vermogen en het introduceren van dynamische vormen van kwaliteitsbewaking. Dit is een werkwijze die langer duurt dan een raadsperiode. Politiek ongeduld werkt hier contraproductief, zo waarschuwt hij. Gemeenten moeten zich deze verandering echt zelf eigen maken. Zijn ze van plan om daarbij te gaan varen op de inhuur van externen en consultants? Dan kunnen ze er maar beter niet aan beginnen.
Volgens Van der Lans is de gangbare opvatting dat de sociale basis functioneel is voor het organiseren van zorg- en welzijnsdienstverlening niet langer houdbaar. De voorstelling van de sociale basis als onderste etage van een zorgpiramide is volgens hem veel te beperkt. Een levendige en vitale sociale infrastructuur in buurten en wijken is niet alleen van belang voor de zorg. Nee, het is juist van belang voor de grote vraagstukken waar onze samenleving mee kampt. Klimaatverandering en energietransitie (in omvang nog veel groter dan de stadsvernieuwing uit de jaren zeventig en tachtig) en het alsmaar verder afnemend vertrouwen in de overheid vragen om nieuwe impulsen van overleg, besluitvorming en effectief bestuurlijk handelen. Buurten en wijken zijn daarom niet zozeer voorportalen voor een betere organisatie van het sociale domein, maar arena’s waar we de democratie kunnen vitaliseren. Ze zijn, kortom, onmisbaar om de grote problemen van onze tijd het hoofd te bieden. Daarom, zo concludeert Van der Lans, moeten we samenlevingsopbouw van een 21e-eeuwse invulling gaan voorzien. Vanuit de wijken, vanuit burgers, bewoners, vanuit stadhuizen en gemeenteraden en maatschappelijke instituties. Er staat namelijk veel, heel veel op het spel.
Is er voor gemeenten een alternatief voor aanbesteden in het sociaal domein? Jazeker, want de sociale infrastructuur in de wijk is geen markt. Jos van der Lans laat in dit essay ‘Ontsnappen aan aanbesteden’ zien hoe het ook anders kan.
Download het essay